‘Niet alles kan’
Keuzes maken moet, kansen te over
Deze week kwam het rapport van het Adviescollege Stikstofproblematiek uit. Een belangrijke stap voor de toekomst van natuur, bouw en landbouw. Maarten Mouissie reageert.
1. Het rapport is uit! Komt het overeen met jullie verwachtingen? Wat heeft jullie positief verrast?
De doelstelling is ambitieuzer dan ik had gedacht met 50% reductie stikstofemissie in 2030. Dit is wel echt nodig. De regering doet er goed aan hier voortvarend en ambitieus mee aan de slag te gaan. En bovendien de aandacht op de juiste plek te leggen: op de nog steeds veel te hoge huidige stikstofdepositie, in plaats van op de marginale effecten van de meeste projecten. Het rapport geeft ook aan hoe je de emissiereductie juridisch kan borgen. Daarmee voorkom je dat de mooie doelen in schoonheid sterven.

2. Waarom is de coronacrisis geen uitweg voor het stikstofbeleid, de uitstoot is nu toch drastisch minder?
De uitstoot van atmosferische stikstofoxiden is tijdens de coronacrisis alleen maar tijdelijk afgenomen. Dit zal naar verwachting weer snel oplopen tot het niveau van vòòr de coronacrisis. Je ziet het nu al aan de verkeersdrukte. En er heeft tijdens de crisis geen daling plaatsgevonden in de uitstoot van ammoniak. Het oplossen van het probleem vergt een integrale, langetermijnvisie zoals nu voorgesteld.

3. Op welke manier kan ‘stikstofruimte’ vastgelopen projecten alsnog vlottrekken?
De meest duurzame manier om stikstofruimte te creëren is door te zorgen dat de depositie onder de kritische depositiewaarde komt. Projecten kunnen dan vergunningvrij door zolang ze niet alsnog voor overschrijding van die kritische depositiewaarde zorgen. En de natuur kan dan herstellen. Als de doelstelling van het adviescollege is gerealiseerd, is in 2030 de stikstofdepositie op 74% van het oppervlak stikstofgevoelige natuur onder dit niveau. Maar projecten kunnen natuurlijk niet allemaal wachten tot 2030 of langer.

Tot die tijd kan een deel van de gerealiseerde emissiereductie beschikbaar gesteld worden voor woningbouw, dijkversterkingen en andere ruimtelijke ontwikkelingen. Daarvoor hebben we de instrumenten saldering en het stikstofregistratiesysteem. Het zou ook goed zijn om een deel van de stikstofruimte in te zetten om een drempelwaarde voor projecten te realiseren.
4. Op welke manier vind jij dat er omgesprongen moet worden met die drempelwaarde?
Het adviescollege adviseert drempelwaarden in te stellen en daarbij prioriteit te geven aan de woningbouw, maar laat het hoe en hoeveel nog grotendeels open. Uit onze eigen analyse blijkt dat een drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jr al heel veel bouwprojecten weer op gang kan brengen. Het adviescollege stelt voor een drempelwaarde voor de stikstofemissie in te stellen in plaats van depositie. Initiatiefnemers hoeven dan geen AERIUS berekening meer uit te voeren. Dat scheelt tijd en het is duidelijker. Ik zou een proportionele drempelwaarde instellen die afhankelijk is van de omvang van het project.
Dus voor de bouw van tien woningen geldt dan een lagere drempelwaarde dan voor de bouw van honderd woningen. Zo stimuleer je alle partijen bij te dragen aan de emissiereductie en krijg je geen verkeerde prikkels zoals het opknippen van bouwprojecten of inzet van ‘viezer’ materieel bij kleine projecten. Het is nog wel een uitdaging de drempelwaarde juridisch en ecologisch waterdicht te onderbouwen.

5. Hoe kunnen we, met de druk op ruimte, de natuur verder uitbreiden in Nederland?
Nederland bestaat nog voor 44% uit landbouwgebied. Daar ligt een kans. Met de noodzakelijke transitie van de landbouw komt landbouwgrond beschikbaar voor natuur- en recreatiegebieden. Die recreatiegebieden kunnen uitstekend als bufferzones voor natuurgebieden worden ingericht. Dat werkt twee kanten op: betere natuurkwaliteit in de natuurgebieden (minder stikstof, verontreinigende stoffen, betere hydrologie) en meer rust doordat recreatiedruk in de kwetsbare natuurgebieden vermindert. Mensen recreëren heel graag in de natuur, maar dat hoeft voor de meeste mensen geen kwetsbare natuur te zijn met zeldzame soorten.
Dat kan ook anders. Het duurt heel lang voor je vanuit landbouw goed ontwikkelde stikstof gevoelige natuur krijgt. En dit is ook kostbaar. Het is daarom veel efficiënter om zowel de natuurkwaliteit in de bestaande Natura 2000 gebieden te verhogen als op voormalige landbouwgrond recreatienatuur te ontwikkelen. Goed voorbeeld zijn moerasgebieden. Die moerasnatuur kan heel indrukwekkend zijn. Ook bosontwikkeling op voormalige landbouwgrond is een prima idee. Het draagt bij aan klimaatdoelen, lokale biomassaproductie en recreatienatuur. Hier valt veel te winnen.
